Hoe wij elkanders wonden werden
en likten de lust van elkanders vacht
een bittere tong ertussen een broos
openbreken, hoe wij elkander lustten
rauw lokkend vlees, aders, alles door elkaar
gevouwen, hoe wij elkander konden houwen
met het scherpste mes
om weer in elkander te passen
alleen van onze handen hielden
of van dat ene oog of je tenen die in de mijne vielen
maar de rest niet genoeg om te eten
hoe wij elkander vloeiend werden
zouden wij altijd leven van elkanders bloed
en het likken zonder dromen
alleen maar likken
Posts tonen met het label poëzie. Alle posts tonen
Posts tonen met het label poëzie. Alle posts tonen
donderdag 4 maart 2010
vrijdag 19 februari 2010
Kahlo
Hoe ik van het leven hou zo hou ik het verscheurend dicht bij:
alles in beeld gewrongen -icoon - kijk naar mij
hierbinnen duiken dode bloemen zie je het niet ik ben verwrongen
ben te diep geraakt heb mezelf verzwolgen.
Hoor je dat je naam hier zo ver vandaan
rijmt alles op woestijn vandaag
dit zijn dat prikt omdat er een cactus
tussen mijn wervels zit
hoe groeit die hier ik weet het niet
kan hij zingen
nooit neen nimmer nee.
Aan het einde van de straat staat een licht ik tuit mijn lippen en ga over in de droom deze weg heeft kruimels maar ik leef geen sprookjes dus loop in het wilde weg als een hinde ik ken wel het lied van de gesuikerde dood die lacht.
Alles is een deel van mij dit hout dit dode stuk natuur waaruit ik probeer te groeien dit doek deze plank maar iemand gaf me duizend kleine prikjes zodat al mijn bloed druipt tot verf.
Maar je weet wat rood kan doen, het spat te vaak uiteen. Geef mij maar sterrengeel dan schilder ik erover heen. Kan ik niet een hele wereld voor me schilderen maar de wereld is er al ik heb hem gezien.
Zie je wat rood zou kunnen doen het spat uiteen daarachter een glimp van wat ik bedoel maar ik mank mijn weg langs deze straat met op het einde een lantaarnpaal en met wat geluk, iemands getuite lippen.
Maar dat krijsen van machines in mij dat bouwen in mij het maakt me helemaal gewrongen –icoon- kijk naar mij
ik ben dit niet maar wel geworden.
alles in beeld gewrongen -icoon - kijk naar mij
hierbinnen duiken dode bloemen zie je het niet ik ben verwrongen
ben te diep geraakt heb mezelf verzwolgen.
Hoor je dat je naam hier zo ver vandaan
rijmt alles op woestijn vandaag
dit zijn dat prikt omdat er een cactus
tussen mijn wervels zit
hoe groeit die hier ik weet het niet
kan hij zingen
nooit neen nimmer nee.
Aan het einde van de straat staat een licht ik tuit mijn lippen en ga over in de droom deze weg heeft kruimels maar ik leef geen sprookjes dus loop in het wilde weg als een hinde ik ken wel het lied van de gesuikerde dood die lacht.
Alles is een deel van mij dit hout dit dode stuk natuur waaruit ik probeer te groeien dit doek deze plank maar iemand gaf me duizend kleine prikjes zodat al mijn bloed druipt tot verf.
Maar je weet wat rood kan doen, het spat te vaak uiteen. Geef mij maar sterrengeel dan schilder ik erover heen. Kan ik niet een hele wereld voor me schilderen maar de wereld is er al ik heb hem gezien.
Zie je wat rood zou kunnen doen het spat uiteen daarachter een glimp van wat ik bedoel maar ik mank mijn weg langs deze straat met op het einde een lantaarnpaal en met wat geluk, iemands getuite lippen.
Maar dat krijsen van machines in mij dat bouwen in mij het maakt me helemaal gewrongen –icoon- kijk naar mij
ik ben dit niet maar wel geworden.
maandag 23 november 2009
In de boomgaard - Gerrit Kouwenaar

Dichter, ik ben er weer even, ik schrok
in je wakker, loop met je mee
door de roerloze toekomst van ons verleden
alles is dichtgegroeid, aan dit leven
valt niets meer te doen, alles volledig
overal schemer, licht zonder hemel, is dit
een foto, waar de bodem, waar is
de steen op de zucht van de hond
je zit voor het raam, ik zie helder
wat ik niet zie, een lichaam bekneld
in zijn stilstand, zijn woorden
ooit zagen wij in een vitrine een steen
als de onmondige sprekend gelijkende
duurzame geest van een brood
dichter, niets rijmt op dood, ik streel
het ontaarde fluweel van mijn nachtgoed, ga weer
in je slapen -
Uit: Gerrit Kouwenaar Totaal witte kamer. Amsterdam: Querido, 2002, p. 41.
donderdag 19 november 2009
Plain-Chant - Cocteau

Je n'aime pas dormir quand ta figure habite
La nuit, contre mon cou;
Car je pense à la mort, laquelle vint si vite
Nous endormir beaucoup.
Je mourrai, tu vivras et c'est ce qui m'éveille!
Est-il une autre peur?
Un jour, ne plus entendre auprès de mon oreille
Ton haleine et ton coeur.
Quoi, ce timide oiseau, replié par le songe
Déserterait son nid,
Son nid d'où notre corps à deux tetes s'allonge
Par quatre pieds fini.
Puisse durer toujours une si grande joie
Qui cesse le matin,
Et dont l'ange chargé de construire ma voie,
Allège mon destin.
Léger, je suis léger sous cette tête lourde
Qui semble de mon bloc,
Et reste en mon abri, muette, aveugle, sourde,
Malgré le chant du coq.
Cette tête coupée, allée en d'autres mondes,
Où règne une autre loi,
Plongeant dans le sommeil des racines profondes
Loin de moi, près de moi.
Ah! Je voudrais, gardant ton profil sur ma gorge,
Par ta bouche qui dort
Entendre de tes seins la délicate forge
Souffler jusqu'à ma mort.
Jean Cocteau (1889-1963)
maandag 6 juli 2009
dit bed
Ik ben niet meer nieuwsgierig
naar al die landen en zeeën
dit bed en jij daarin zijn genoeg
om te weten wie ik ben
dat jij bent wie je bent
dit is de kust waarop wij stranden
waarin wij onze lichamen graven
met de hoofden naar elkaar
zodat wij roerloos elkanders handen kunnen houden
als marmer dat niemand klieven kan
hoe langer wij hier liggen
hoe liever ik je heb
hoe langer wij hier liggen
groeit mijn buik rond jouw rug
zodat ik voor altijd gebogen
nergens meer pas
behalve rond jou
dit is de plek waar wij in elkander blijven groeien
waar ik voor altijd jou mag laten gloeien
onder mijn hand dat heel je zoete lichaam kent
hier weet ik dat als we oud geworden zijn
elkander nog steeds zullen verstoppen in onze vacht
tot jouw rimpels helemaal in de mijne gevallen zijn
in deze eeuwig blauwgemaande nacht
naar al die landen en zeeën
dit bed en jij daarin zijn genoeg
om te weten wie ik ben
dat jij bent wie je bent
dit is de kust waarop wij stranden
waarin wij onze lichamen graven
met de hoofden naar elkaar
zodat wij roerloos elkanders handen kunnen houden
als marmer dat niemand klieven kan
hoe langer wij hier liggen
hoe liever ik je heb
hoe langer wij hier liggen
groeit mijn buik rond jouw rug
zodat ik voor altijd gebogen
nergens meer pas
behalve rond jou
dit is de plek waar wij in elkander blijven groeien
waar ik voor altijd jou mag laten gloeien
onder mijn hand dat heel je zoete lichaam kent
hier weet ik dat als we oud geworden zijn
elkander nog steeds zullen verstoppen in onze vacht
tot jouw rimpels helemaal in de mijne gevallen zijn
in deze eeuwig blauwgemaande nacht
maandag 6 april 2009
Le Pont Mirabeau par Guillaume Apollinaire (1913)

Sous le pont Mirabeau coule la Seine
Et nos amours
Faut-il qu'il m'en souvienne
La joie venait toujours après la peine
Vienne la nuit sonne l'heure
Les jours s'en vont je demeure
Les mains dans les mains restons face à face
Tandis que sous
Le pont de nos bras passe
Des éternels regards l'onde si lasse
Vienne la nuit sonne l'heure
Les jours s'en vont je demeure
L'amour s'en va comme cette eau courante
L'amour s'en va
Comme la vie est lente
Et comme l'Espérance est violente
Vienne la nuit sonne l'heure
Les jours s'en vont je demeure
Passent les jours et passent les semaines
Ni temps passait
Ni les amours reviennent
Sous le pont Mirabeau coule la Seine
Vienne la nuit sonne l'heure
Les jours s'en vont je demeure
hoor het hem voordragen - één van mijn lievelingsgedichten en fudamenteel onvertaalbaar!
.jpg)
maandag 30 maart 2009
zondag 29 maart 2009
Ik wil een stroom gloeiende woorden
als bonken mijn lichaam laten beschrijven
met ankers als pennen om heimwee
naar een zee te bewaren
duiken naar handen die grijpen
mijn meerminharen ik wil
deze schelp uitbreken de parel verzanden
zoeken naar handen die vinden
een blijvende glinstering
ik wil dit golvend lichaam breken
onder een bonzend verlangen schipbreuk
schreeuwen in een vloed
mijn borst verbranden om in woelig zand
mezelf te stranden
als bonken mijn lichaam laten beschrijven
met ankers als pennen om heimwee
naar een zee te bewaren
duiken naar handen die grijpen
mijn meerminharen ik wil
deze schelp uitbreken de parel verzanden
zoeken naar handen die vinden
een blijvende glinstering
ik wil dit golvend lichaam breken
onder een bonzend verlangen schipbreuk
schreeuwen in een vloed
mijn borst verbranden om in woelig zand
mezelf te stranden
woensdag 25 maart 2009
cerebrale kastijding (is geen titel)
Ook ik wil rijden op dat snijdend vlak
jouw geloof belijden voor je een genade
in me klieft die groeit bij elke getij.
Maar een zwaard heeft ons gescheiden,
waar wij als twee dichtgeslagen boeken
geen verhaal meer vertellen, geen vinger
die zorgvuldig elk blad weeft tot zijde,
geen hand om ons te misleiden, geen lokroep
die ons bevrijdt uit deze altijd durende pirouette,
waarin wij als twee uiteengetrokken krachten
alle lichaam mijden
jouw geloof belijden voor je een genade
in me klieft die groeit bij elke getij.
Maar een zwaard heeft ons gescheiden,
waar wij als twee dichtgeslagen boeken
geen verhaal meer vertellen, geen vinger
die zorgvuldig elk blad weeft tot zijde,
geen hand om ons te misleiden, geen lokroep
die ons bevrijdt uit deze altijd durende pirouette,
waarin wij als twee uiteengetrokken krachten
alle lichaam mijden
maandag 23 maart 2009
anders gezegd
Bouw me geen muur
waar ik me rond moet vouwen
ik wil hier binnen blijven met twee klauwen
op mijn borsten en om mij heen een kletterend vuur
Voel je niet het verdriet
van nooit meer keren,
dat altijd verheven in dezelfde zeren
dat altijd ademen door dezelfde
mond, hoor je haar beven?
Wie ziet nog dit zachte vlees?
Wil iemand zijn hoofd daarin
leggen met kleine likjes troost?
Ik wil hier binnen blijven en drijven
op dat bonkend gekraak van warme lijven
die met hese stemmen elkaar niets zeggen
Maar jouw lieflijk gebod dat nooit meer zegt
zal nooit nog zwijgen
onschuld zal mijn masker blijven
waar ik me rond moet vouwen
ik wil hier binnen blijven met twee klauwen
op mijn borsten en om mij heen een kletterend vuur
Voel je niet het verdriet
van nooit meer keren,
dat altijd verheven in dezelfde zeren
dat altijd ademen door dezelfde
mond, hoor je haar beven?
Wie ziet nog dit zachte vlees?
Wil iemand zijn hoofd daarin
leggen met kleine likjes troost?
Ik wil hier binnen blijven en drijven
op dat bonkend gekraak van warme lijven
die met hese stemmen elkaar niets zeggen
Maar jouw lieflijk gebod dat nooit meer zegt
zal nooit nog zwijgen
onschuld zal mijn masker blijven
maandag 16 februari 2009
Wij zijn eeuwen en eeuwen te laat geboren

Heerser
Hij schreed
en ruimte was hem soepel kleed
aan 't koele lijf.
de gladde luchten spatten uit elkander
en rode sterren walmden àl hun wonder
in wankelenden nacht.
hij schreed
en ruimte brak aan zijn metalen tred
en lucht verkromp voor zijn doorzengden zucht.
leven was enkle vlokken violette geur.
hij at
en aarde trok haar gillende spiralen
door schrompelenden nacht:
hij had geproefd.
hij stond,
atoom en kosmos beide,
en heersend was in ertsen greep
over den werveldans der elementen
d'ivoren glimlach van den stillen knaap.
(Hendrik Marsman)
woensdag 11 februari 2009
Peperkoek zoek

De ware schrijver schrijft over mensen, dingen en gebeurtenissen, hij schrijft niet over het schrijven, hij bedient zich van woorden maar blijft niet bij woorden steken, hij maakt ze niet to onderwerp van zijn gepeins. Hij zal alles zijn behalve een woord-anatoom. Het ontleden van taal is het stokpaardje van wie niets te zeggen hebben en zich daarom tot het zeggen beperken.
E.M.Cioran in Gevierendeeld
Dit is het motto van het gedichtendagessay geschreven door Luuk Gruwez: Pizza Peperkoek en andere geheimen. Ik moet eerlijk bekennen dat ik in dit dunne boekje nog niet verder ben geraakt dan het eerste hoofdstuk. Toch wil ik reageren. Een dichter die dit als motto gebruikt, moet wel heel andere ideeën hebben over poëzie.
Ik ben van mening dat dit motto niet van toepassing is op een dichter. Het gaat in de eerste plaats over een schrijver en wat een schrijver doet is iets heel anders dan dichten. Een dichter dicht, een schrijver schrijft. Twee totaal andere bezigheden met als enige gemeenschappelijke kenmerk dat het instrument 'taal' wordt gebruikt. Maar zelfs dat kan je in twijfel trekken, want gebruikt de dichter werkelijk taal als een instrument?
Een romancier deelt iets mee, hij vertelt een verhaal. Uiteraard beperkt een goede roman zich niet tot overdracht van informatie over het menselijk bewustzijn, het leven, omgang met dood en liefde - lees een psychologieboek - maar de manier waarop is uiteraard van belang. Hoe wordt het verhaal gestructureerd, stijlkenmerken, trucjes etc. Een romancier kan dit, dat geef ik toe, enkel als hij iets te zeggen heeft. Anders zou het maar een saaie ondoorworstelbare boel worden of een inventaris van gebeurtenissen in een mensenleven zonder toegevoegde waarde. In die zin wil ik dit motto onderstrepen.
Maar moet de dichter iets te zeggen hebben?
Moet de dichter niet de taal zelf bezingen en vanuit die taal tot iets komen? Tot een sfeer, een andere wereld, tot schoonheid, tot liederlijkheid. Maakt dat de dichter niet net een dichter? Een dichter moet helemaal geen verhaaltjes vertellen. De dichter moet talen, woorden loszingen van hun betekenis, vernieuwen, verduisteren en laten oplichten. De dichter ontleed de taal wèl, hij is de chirurg van de taal. Taal is het enige wat hij heeft, taal is zijn voedsel, taal taal en nog eens taal. De dichter kan een verhaal vertellen maar in dat vertellen zelf zal hij zich nog bezighouden met de taal, méér dan de romancier. Hij zal de taal zo hanteren dat het een meerwaarde biedt ten opzichte van wat hij 'vertelt' (ik zou het niet vertellen noemen, eerder tonen). Hij zal alijd een standpunt innemen ten opzichte van de taal. Daarom is hij dichter en geen verhaaltjesverteller.
Ik zou zelfs durven beweren dat de dichter die iets te zeggen heeft, een dichter is die zich niet volledig met de taal kan bezighouden en daarom, waarom niet, een minder dichter is. Het is veel moeilijker om een zuiver talig kunstwerk te maken dan een verhaaltje te schrijven. Het is veel moeilijker een abstract schilderij te maken dat niets zegt, dat niet narratief is, niet uit de werkelijkheid is voortgevloeid. Probeer het maar eens: een goed gedicht te schrijven zonder iets te zeggen.
Uiteraard is wat ik nu zeg onderdeel van een persoonlijke poëtica en hoogstwaarschijnlijk ook symptoom van mijn tijd. Het zij zo. Ik wil niet lezen over zieleroerselen, ik wil de taal proeven en me door haar laten meevoeren.
Ik wil het narratieve laten verdwijnen.
(Maar ik geef toe dat er héél prachtige, weliswaar narratieve gedichten bestaan dus zie dit als een boutade - dank)
zondag 11 januari 2009
Dromen van liefde
Dromen van kruipen in vlees
open je mond
en ik wring me er wel tussen
met tien vingers
scheur ik je
tot mijn hoofd er net in past
als je dan de kop van mijn lichaam bijt
heb je van de rest geen last
Dromen van dromen in dromen
en dan tien vingers
die als toverstaven
jouw wereld van zijn sokkel halen
het ronde zacht tussen de opening
van mijn vingers laten glijden
verkorrelen tot zand
dat zand uitstrooien
tot woestijn
waarin ik als rolgras soms verschijn
Dromen van antwoord
welke vingers zochten me samen
toen de zon ontplofte in mijn gezicht
en ik als lichtgewicht
mijn voetstappen niet meer kon vinden
seconden later
voor even heel glanzend
tot as verdween
wat als ik nu verscheen
als duizend vlokken sneeuw
en zo toch tussen je lippen val
kan ik je dan langs binnen heel voorzichtig openbreken?
Dromen van omsluiting
en dan als jij in een toren
en ik aan de overkant
maken we klimtouw van onze haren
om elkaar te bewaren
in zacht en gloeiend vlees
waaraan jij je vingers verbrandt
open je mond
en ik wring me er wel tussen
met tien vingers
scheur ik je
tot mijn hoofd er net in past
als je dan de kop van mijn lichaam bijt
heb je van de rest geen last
Dromen van dromen in dromen
en dan tien vingers
die als toverstaven
jouw wereld van zijn sokkel halen
het ronde zacht tussen de opening
van mijn vingers laten glijden
verkorrelen tot zand
dat zand uitstrooien
tot woestijn
waarin ik als rolgras soms verschijn
Dromen van antwoord
welke vingers zochten me samen
toen de zon ontplofte in mijn gezicht
en ik als lichtgewicht
mijn voetstappen niet meer kon vinden
seconden later
voor even heel glanzend
tot as verdween
wat als ik nu verscheen
als duizend vlokken sneeuw
en zo toch tussen je lippen val
kan ik je dan langs binnen heel voorzichtig openbreken?
Dromen van omsluiting
en dan als jij in een toren
en ik aan de overkant
maken we klimtouw van onze haren
om elkaar te bewaren
in zacht en gloeiend vlees
waaraan jij je vingers verbrandt
donderdag 8 januari 2009
Maurice Gilliams (1900-1982)

BRONNEN DER SLAPELOOSHEID
I.
Zij droeg de lamp achter de waterlissen.
De dageraad van middernacht knaagt door
het hoog vertrek waarin Maria slaapt,
terwijl ik snak naar water en naar lissen.
Ik lig bij haar. Zij rust bij mij. En geen
van beiden zijn wij in de wereld samen,
want niets is hier want élders samen
waar geen verlangen de een van de ander scheidt.
De muur wordt spiegel van het sterrenheir.
De stilte zwelt van vissen. In de algen
knerpen de zoutkristallen van oud zeer.
Verblijf ik dan voortaan in 't zeemansgraf
terwijl het spookschip onverpoosd blijft zeilen?
- Maar als Maria zucht, vat ik haar hand.
II.
Wolvin en wolf in 't winters ledikant
als het gehuil des harten krimpt tot fluistren:
uit de angsten ranken namen op in 't duister
met in hun wijn de bloedsmaak van het lam.
Als in de tijd van de ouders zijn de nachten,
op 't huis gestapeld drukt het tempelpuin;
en waar een lichtstraal door een schaduw suist
bederft de waan tot schimmel op de wanden.
‘t Gedroomde kinderhandje slaapt in ons;
zijn polsje klopt gelijk in nood de borst
der vogels die men treurig vrij moet laten.
Samen, onder de vlag van 't beddenlaken,
als na een veldslag zijn wij opgebaard.
Maria's hand rust op mijn grauwend haar.
Maurice Gilliams
Eén van onze beste vaderlandsche dichters (en schrijvers natuurlijk, is er een mooiere beginzin dan "Als Aloysius ons hart verontrust, hangen we in de werkelijkheid ondersteboven als betoverde apen.", Elias of het gevecht met de nachtegalen (wat een titel!))
Hoor het hem voorlezen met zijn prachtige stem
woensdag 7 januari 2009
De indringer

De morgens waarop ik niet schrijf beschouw ik de wereld
als een afvalproduct dat ik kan missen
het is herfst
in rechte straten heb ik heel wat tijd te verliezen
in tuinen zien tafels en stoelen eruit als verdwaalde vogels
maar ik ga voort en spuw om de tien meter
en steun me op het spuug als op een stok
mijn medemensen zien me niet want ik ben doorzichtiger
dan de meest banale gelukswens
en wanneer ik bij de kiosk stop om lucifers
zwijg ik hoe langer hoe koppiger zonder een greintje respect
opeens triest als een erratum nadat men alle fouten heeft gecorrigeerd
Elke dag die voorbijgaat wordt ik almaar vroeger wakker
worden mijn mouwen almaar breder mijn hals almaar dunner
terwijl ik op straat loop weet ik dat niemand zozeer van me houdt
dat hij me kordaat zal terechtwijzen vanwege mijn leegte thuis
en zijn oor zal leggen aan de blauwe plek op mijn schouder
om er te luisteren naar de meteorietstilte
en zo zonder het te willen ben ik een gehoorzaam iemand geworden
in een oude tafellade vind ik de houtbonnen van mijn moeder
(als hartlijdster had ze recht op een extra waar we allemaal van profiteerden)
ik probeer me haar in rook gehulde gezicht voor de geest te halen
's morgens wanneer ze het vuur aanmaakte in de kachel
wie vader noch moeder meer heeft raakt papieren en foto's aan
met de toewijding van een analfabeet kijkend over de daken
naar de dagen die traag voorbijgaan
en geen ander spoor van stilte nalaten
dan de schaduw op de hals van een paard dat de rivier ingaat.
uit: De indringer. Constantin Abaluta. Uit het Roemeens vertaald door Jan H. Mysjkin. Uitgeverij P, 2008, p.26
Abonneren op:
Posts (Atom)