maandag 30 maart 2009

Dat ik soms zo verdwaald ben
fluister ik je toe wanneer je slaapt,
dat de maan rijst boven het open veld,
dat ik dat zo mooi vind dat ik huil,
dat ik wil dat je jouw arm rond me legt
dat ik zo leeg ben en vol pijn
zonder te weten waarom, fluister ik
je alleen maar toe wanneer je slaapt

zondag 29 maart 2009

Ik wil een stroom gloeiende woorden
als bonken mijn lichaam laten beschrijven
met ankers als pennen om heimwee
naar een zee te bewaren
duiken naar handen die grijpen
mijn meerminharen ik wil
deze schelp uitbreken de parel verzanden
zoeken naar handen die vinden
een blijvende glinstering

ik wil dit golvend lichaam breken
onder een bonzend verlangen schipbreuk
schreeuwen in een vloed
mijn borst verbranden om in woelig zand

mezelf te stranden

zaterdag 28 maart 2009

woensdag 25 maart 2009

Ja die smaak waarvan mijn hoofd blijft tollen
ik wil ze proeven ze ligt daar klaar met
gespreide benen, open ogen en smeekt om
te blijven grollen in haar vlees,
voor even maar heb ik er in geloofd
ik zal het haar vertellen
als het licht in haar ogen is gedoofd

Félicien Rops

cerebrale kastijding (is geen titel)

Ook ik wil rijden op dat snijdend vlak
jouw geloof belijden voor je een genade
in me klieft die groeit bij elke getij.

Maar een zwaard heeft ons gescheiden,

waar wij als twee dichtgeslagen boeken
geen verhaal meer vertellen, geen vinger
die zorgvuldig elk blad weeft tot zijde,

geen hand om ons te misleiden, geen lokroep
die ons bevrijdt uit deze altijd durende pirouette,
waarin wij als twee uiteengetrokken krachten
alle lichaam mijden

maandag 23 maart 2009

anders gezegd

Bouw me geen muur
waar ik me rond moet vouwen
ik wil hier binnen blijven met twee klauwen
op mijn borsten en om mij heen een kletterend vuur
Voel je niet het verdriet
van nooit meer keren,
dat altijd verheven in dezelfde zeren
dat altijd ademen door dezelfde
mond, hoor je haar beven?

Wie ziet nog dit zachte vlees?
Wil iemand zijn hoofd daarin
leggen met kleine likjes troost?

Ik wil hier binnen blijven en drijven
op dat bonkend gekraak van warme lijven
die met hese stemmen elkaar niets zeggen

Maar jouw lieflijk gebod dat nooit meer zegt
zal nooit nog zwijgen
onschuld zal mijn masker blijven

spiegel

(foto: Nadar)


Altijd opnieuw word ik moe van de chaos in mijn hoofd. Ik kan niet uitleggen wat daar allemaal is en een gevoel van fundamentele eenzaamheid is het gevolg. Een troost is natuurlijk dat iedereen daar last van heeft.

Ook word ik moe van altijd alles te moeten.

Maar ik ben lui en dat niet alleen. Om mezelf te vergeten en de chaos niet te horen rommelen, doe ik niets, dat is namelijk het enige dat helpt. Alleen helpt het niet want dan komt de schuld. Het is een altijd glijdende afgrond waarbij je je soms kan vastklampen aan een brekend grassprietje.

Ik vind nooit nog de woorden om schoonheid te schrijven. Ik ben het kwijt. Ik ben aan het verglijden in de echte wereld. Daar word ik zo ongelooflijk bang en stil van soms.

Een troost is natuurlijk dat iedereen daar last van heeft. En veel groeit uit het articuleren van dit probleem: dat leven met jezelf, met dat nooit zwijgend en altijd zo eng kijkende zelf, dat zelf dat vol gaten zit waar iedereen overal in kan kijken behalve jijzelf. Maar hoe kan het groeien als het daar zit als een krop die steeds groter wordt zodat hij niet meer kan worden uitgebraakt.

Daarom is de geest zwakker dan het vlees: omdat de geest dit niet aankan, deze rommel. Het vlees leeft, zalft en zoent. De geest is zonde van het vlees.