vrijdag 19 februari 2010

Kahlo

Hoe ik van het leven hou zo hou ik het verscheurend dicht bij:
alles in beeld gewrongen -icoon - kijk naar mij
hierbinnen duiken dode bloemen zie je het niet ik ben verwrongen
ben te diep geraakt heb mezelf verzwolgen.

Hoor je dat je naam hier zo ver vandaan
rijmt alles op woestijn vandaag
dit zijn dat prikt omdat er een cactus
tussen mijn wervels zit
hoe groeit die hier ik weet het niet
kan hij zingen
nooit neen nimmer nee.

Aan het einde van de straat staat een licht ik tuit mijn lippen en ga over in de droom deze weg heeft kruimels maar ik leef geen sprookjes dus loop in het wilde weg als een hinde ik ken wel het lied van de gesuikerde dood die lacht.

Alles is een deel van mij dit hout dit dode stuk natuur waaruit ik probeer te groeien dit doek deze plank maar iemand gaf me duizend kleine prikjes zodat al mijn bloed druipt tot verf.

Maar je weet wat rood kan doen, het spat te vaak uiteen. Geef mij maar sterrengeel dan schilder ik erover heen. Kan ik niet een hele wereld voor me schilderen maar de wereld is er al ik heb hem gezien.

Zie je wat rood zou kunnen doen het spat uiteen daarachter een glimp van wat ik bedoel maar ik mank mijn weg langs deze straat met op het einde een lantaarnpaal en met wat geluk, iemands getuite lippen.

Maar dat krijsen van machines in mij dat bouwen in mij het maakt me helemaal gewrongen –icoon- kijk naar mij
ik ben dit niet maar wel geworden.

woensdag 17 februari 2010

Gerrit Achterberg

Ritme

Wat van geheim ging in geheim
zich in mijn armen neergevlijd,
met ogen dicht geademd heeft
van eeuwigheid tot eeuwigheid,
is lied geworden tot
vervulling van mijn lot.
Het moet wel op de wijze zijn,
waarmee gij dansende vergat
lichaam en sterveling te zijn.


Zestien I

Laat mij aan u ontstaan,
wezen van zestien jaar.
Ik heb nog niet geleefd
dan enkel maar om dood te gaan,
als ik mijn naam niet heb gegrift
onder het vers, dat in u ligt.
Het vangt met deze strofe aan

Zestien III

Van het meisje van zestien jaar
zijn dit de borsten; neem ze maar
zegt ze, je handen dorsten er naar;
hoe door mij heen een verte valt
met een zoetheid zonder oponthoud,
die zich tot firmament versmalt
's nachts buiten mijn raam.

Zestien V


Om het bloed dat in haar parelt,
heilig u, mijn handen.
Dit is het eerste in de wereld.
Hierom is niet veranderd
het paradijs: Adam wandelt
met God; noemt, slaapt en vindt
hetzelfde lichaam dat ik vind.
Dezelfde wondere warande
gloeit buiten in de wind.


Uit: Verzamelde Gedichten, Athenaeum - Polak & Van Gennep