donderdag 8 januari 2009

Maurice Gilliams (1900-1982)




BRONNEN DER SLAPELOOSHEID

I.

Zij droeg de lamp achter de waterlissen.
De dageraad van middernacht knaagt door
het hoog vertrek waarin Maria slaapt,
terwijl ik snak naar water en naar lissen.

Ik lig bij haar. Zij rust bij mij. En geen
van beiden zijn wij in de wereld samen,
want niets is hier want élders samen
waar geen verlangen de een van de ander scheidt.

De muur wordt spiegel van het sterrenheir.
De stilte zwelt van vissen. In de algen
knerpen de zoutkristallen van oud zeer.

Verblijf ik dan voortaan in 't zeemansgraf
terwijl het spookschip onverpoosd blijft zeilen?
- Maar als Maria zucht, vat ik haar hand.


II.

Wolvin en wolf in 't winters ledikant
als het gehuil des harten krimpt tot fluistren:
uit de angsten ranken namen op in 't duister
met in hun wijn de bloedsmaak van het lam.

Als in de tijd van de ouders zijn de nachten,
op 't huis gestapeld drukt het tempelpuin;
en waar een lichtstraal door een schaduw suist
bederft de waan tot schimmel op de wanden.

‘t Gedroomde kinderhandje slaapt in ons;
zijn polsje klopt gelijk in nood de borst
der vogels die men treurig vrij moet laten.

Samen, onder de vlag van 't beddenlaken,
als na een veldslag zijn wij opgebaard.
Maria's hand rust op mijn grauwend haar.


Maurice Gilliams


Eén van onze beste vaderlandsche dichters (en schrijvers natuurlijk, is er een mooiere beginzin dan "Als Aloysius ons hart verontrust, hangen we in de werkelijkheid ondersteboven als betoverde apen.", Elias of het gevecht met de nachtegalen (wat een titel!))

Hoor het hem voorlezen met zijn prachtige stem

Geen opmerkingen:

Een reactie posten